Macht & Pracht

1267 tot 2020

Opkomst Groninger gasthuizen

Waar ze in andere steden worden aangeduid als hofje of convent, kregen ze in Groningen de naam gasthuis. Maar liefst 32 gasthuizen herbergt de Stad, na Amsterdam en Leiden de meeste van Nederland. Dwalend door de Stad doen de ingangen soms nauwelijks vermoeden wat ze verbergen. Maar eenmaal binnen ontvouwt zich een verrassend rustige binnenplaats of –tuin, omgeven door woningen. Stuk voor stuk hebben ze klinkende namen als Juffer Margarethagasthuis of Jacob en Annagasthuis en vertellen ze ieder hun eigen verhaal.

Opkomst Groninger gasthuizen

Het Pepergasthuis uit 1405, waar 'ellendighe en arme pellegrams' onderdak konden vinden. – Foto: Stella Dekker

Het eerste gasthuis van Groningen werd al in de Middeleeuwen gesticht. De zorg voor armen, ouderen, zieken, daklozen en reizigers werd gezien als taak van de kerk. Kerkgangers werden opgeroepen te doneren voor behoeftigen en zo hun naastenliefde te tonen. De kerk zorgde ervoor dat voedsel en onderdak werd geregeld voor hen die dat nodig hadden. Zo was binnen de kloostermuren vaak een ziekenverblijf en een gastenzaal te vinden. Toen de steden in de late Middeleeuwen aanzienlijk groeiden, groeide ook de vraag naar vaste verblijfplaatsen voor armen en reizigers, veelal pelgrims. Daarop werden door stedelijke bestuurders de eerste gasthuizen gesticht.

Heilige Geestgasthuis

Het eerste gasthuis van Groningen waarover documentatie bewaard is gebleven is het Heilige Geestgasthuis. Hiervan is een document bewaard gebleven uit 1267. Daarin gaf Paus Clemens IV toestemming om bij het gasthuis ook een kapel en begraafplaats aan te leggen. De officiële naam van het gasthuis is waarschijnlijk een verwijzing naar L'Ospedale di Santo Spirito, een Gasthuis in Rome. Het Gasthuis werd gebouwd in de Pelsterstraat en werd daarom ook wel het Pelstergasthuis genoemd. Het bevond zich vlakbij de zuidelijke Herepoort en was daardoor makkelijk bereikbaar voor zwervers, reizigers en pelgrims. Gasten werden opgevangen door broeders die hen verpleegden en voedden.

'Pellegrams'

Net als het Heilige Geestgasthuis werd ook het Geertruidsgasthuis al gauw vernoemd naar de plaats waar het gebouwd werd. In 1405 verrees in de Peperstraat een gasthuis dat al snel het Pepergasthuis werd genoemd. Het werd gebouwd op initiatief van de welgestelde heren Borner Solleder en zijn zoon Albert. 'Ellendighe en arme pellegrams' konden twee of drie nachten verblijven in het gasthuis. Het relikwie van Johannes de Doper dat in de Martinikerk bewaard werd, trok veel pelgrimsreizigers die een verblijfsplaats nodig hadden. Maar al gauw bood het gasthuis ook plaats aan armen uit Groningen. Het burgerinitiatief van Solleder en zoon werd in de loop der tijd door veel andere nagevolgd en zo groeide het aantal gasthuizen. De leiding over de gasthuizen kwam vaak bij het stadsbestuur te liggen. Burgemeesters en Raad benoemden voogden, controleerden rekeningen, stelden statuten op en verleenden privileges.

Verzorgde oude dag

Het karakter van de gasthuizen veranderde van pelgrimsopvangplaatsen tot ouderenwoningen in de zestiende eeuw. Welgestelde zogeheten 'proveniers' kochten zich steeds vaker in bij één van de gasthuizen om verzekerd te zijn van een verzorgde oude dag. De proveniers beschikten over een eigen inkomen en schonken soms zelfs hele landerijen aan de gasthuizen. Dit in tegenstelling tot de 'conventualen', die ook welkom waren in de gasthuizen maar zelf geen geld meebrachten en een minder overdadige behandeling kregen. Dankzij schenkingen en betalingen konden gasthuizen steeds meer bieden en uitbreiden. Zo beschikten ze over een eigen bakkersoven, een slachtplaats, een brouwhuis voor bier, een rosmolen voor het malen van rogge een gemeenschappelijke keuken. In de zeventiende eeuw kwam daar soms zelfs een rookhuis en een koelkamer bij.

Tafel-instructies

Dankzij een instructie van het stadsbestuur aan het Heilige Geestgasthuis uit 1627 is min of meer bekend hoe het er aan toe behoorde te gaan in de gasthuizen. De voogden van het gasthuis kregen regels toegezonden wat betreft het gebruiken van de maaltijd. Zo moesten de gasten direct aan tafel verschijnen wanneer de klok geluid was en gaan zitten op hun eigen plek. De eettafel was gedekt met tafellinnen met daarop tinnen bekers, schotels en bestek. Dronkaards mocht niet mee-eten en laatkomers vonden de hond in de pot. Vlees, brood en vis moest netjes op tafel worden gesneden en knabbelen van de kaas was verboden. Iedere gast had een wekelijks corvee en moest helpen bij het afruimen en afwassen. De maaltijd mocht niet later dan 10 uur 's avonds afgerond zijn, anders volgde een boete van 20 gulden. Waarom deze regels precies werden opgesteld is niet bekend, maar de aanleiding laat zich raden.

Rijksmonumenten

De vele gasthuizen die de Stad rijk is, bleven functioneren als opvanghuizen. Met name voor welgestelden die zich inkochten. In de loop van de twintigste eeuw bleek de inkoopsom voor een plaats in het gasthuis een steeds groter obstakel te vormen. In veel gasthuizen werden de woningen dan ook steeds vaker gewoon verhuurd. Toen de moderne bejaardentehuizen de gasthuizen begonnen te verdringen, kregen de gasthuizen te maken met leegstand en verval. In de jaren tachtig van de twintigste eeuw werd de noodklok geluid en kreeg de gemeente Groningen van de Rijksoverheid een som geld om de gasthuizen te behouden en op te knappen. Een aantal gasthuizen werd daarna tot Rijksmonument verklaard.