Wad & Water

1895

Schippersverhalen van de familie Dost

Roel Dost werd in 1930 geboren als negende kind in een schippersgezin met in totaal tien kinderen. Zijn vader Harm voer met een zeetjalk op Scandinavië en ook zijn grootvader, eveneens een Harm, was schipper. Roel Dost zocht de levensverhalen van zijn vader, zijn broers en zijn zussen uit.

Schippersverhalen van de familie Dost

De Esperance, gebouwd in 1927, geschilderd door H.Geertsema in 1948.

Harm Klaas Dost en zijn vrouw Jantina de Vries lieten in 1895 een zeetjalk bouwen ter vervanging van hun oude tjalk, de Jantiena. De Esperance werd gebouwd in Martenshoek en was een zeilschip met één mast, zonder motor. Harm Klaas en Jantina woonden op het schip, maar hun kinderen brachten hun schooltijd door aan wal. Harm Roelf Dost was het derde kind van het gezin en werd geboren in 1886. Toen hij klaar was met school, ging hij meteen weer varen bij zijn ouders op de Esperance.

De 'oude' Esperance voor de kust van Denemarken. - Foto: privébezit R. Dost
De 'oude' Esperance voor de kust van Denemarken. - Foto: privébezit R. Dost

De jonge Harm volgde een opleiding aan de zeevaartschool in de Violenstraat in Groningen en behaalde daar in 1905 zijn diploma voor de kleine handelsvaart. Hij werd lid van het Zeemanscollege 'De Groninger Eendracht' de beroepsvereniging voor zeevarenden. Daar ontmoette hij Geesje Dost, die twee jaar ouder was dan hij en ook uit een schippersfamilie kwam. Ze werkte toen als 'huisjuffrouw' bij de familie Klaassen, die aan de Schuitemakersstraat een groothandel in kruidenierswaren dreef. De overgrootvaders van Geesje en Harm waren broers, dus ze waren heel in de verte neef en nicht van elkaar.

In 1911 kon de jonge Harm de Esperance van zijn vader overkopen voor het bedrag van vijfduizend gulden. De oude Harm en zijn vrouw kochten een schipperswoning aan wal en gingen rentenieren.

Bij het kopen van een boot leenden de schippers vaak onderling geld uit aan elkaar, om zo het vaak hoge bedrag op te kunnen brengen zonder inmenging van een bank.

Bruiloftsgrappen

Op 25 januari 1912 trouwde Harm Dost met zijn Geesje. Schippers trouwden in de winter, omdat hun schepen dan meestal stil lagen. Varen op de Oostzee was immers te moeilijk vanwege het ijs. In de ruimen van de schepen die voor anker lagen, werden feesten gevierd. Het huwelijk van Harm en Geesje vond plaats aan het (nu gedempte gedeelte van het) Damsterdiep en moet ook met de nodige rituelen zijn ingeluid.

Een bekende grap voor pasgetrouwde stellen was deze: Als het bruidspaar naar bed ging, dan klommen de matrozen en feestgangers in de mast en brachten aan weerszijden van de mast een dik touw naar elke kant van de haven. De trossen van het schip werden dan losgegooid en het het schip werd naar midden van de haven geduwd. Vervolgens begon men beurtelings aan de touwen aan weerszijden te trekken, zodat de tjalk heel hard begon te slingeren. Grote pret voor de feestgangers, maar minder voor het bruidspaar.

Geboortes aan boord

Na de winter werd het schip weer zeilklaar gemaakt. Ze voeren naar Denemarken, Finland en Zweden met verschillende ladingen, zoals hout, granen, lood, veevoer, vaten spijsolie, vuurvaste stenen, schroot en boomstammen. De Esperance bezat nog geen motor, dus er werd echt gezeild. Een aantal van de in totaal tien kinderen van Harm en Geesje zijn op de tjalk geboren. Als de bevalling nabij was en ze toevallig in een haven lagen, dan kwam er een baker aan boord. De oudste dochter Jaapkina Jantina is op die manier geboren in Kopenhagen, maar wel op 'Nederlandse bodem', want zo werd het schip beschouwd. Na een paar dagen koos het schip weer het ruime sop en terug in Nederland werd ze aangegeven bij de burgerlijke stand.

Een nieuwe Esperance

Harm liet in 1927 een nieuw schip bouwen bij scheepswerf Pattje in Waterhuizen. Hier kwam een dieselmotor van de Amsterdamse firma Kromhout in, maar het schip werd ook ingericht om ook te zeilen, mocht de motor uitvallen. Dat moest van scheepvaartinspectie en de verzekering. Een motor werd in die tijd nog gezien als een behoorlijke luxe. Ook het nieuwe schip kreeg de naam Esperance. Rederij Pattje verkocht de oude Esperance aan een rederij in Hamburg. De laatste die aan boord van de oude Esperance werd geboren was zoon Klaas, toen de zeetjalk bij Waterhuizen voor de wal lag tijdens de bouw van het nieuwe schip.

Moeder bleef ook aan boord om voor het gezin en de bemanning te koken. De roef van het nieuwe schip luxer dan op de oude Esperance; ze had nu twee slaapkamers en een echte kombuis tot haar beschikking. In de roef was plaats voor ongeveer zeven personen. De bemanningsleden aten mee, maar sliepen voorin het schip. Meestal waren er twee matrozen en één stuurman aan boord.

Het was een strenge winter in 1927-1928 en de Esperance lag in de Limfjord in Denemarken. Op een zeker moment moest de hele familie met de bemanning van boord, omdat het ijs begon te kruien en men was bang dat het schip weg zou drijven naar zee en zeer beschadigd zou raken door het breken van het ijs. De kleine Klaas was pas tien maanden oud. Gelukkig bleef het schip aan zijn vele trossen vast liggen en men kon later weer verkleumd aan boord gaan, want aan de wal kon men ook niet schuilen voor de harde wind en sneeuwbuien. In februari 1929 werd er weer een dochter, Alida, geboren op de Esperance in het Deense plaatsje Horsens. Ook dat was een heel strenge winter.

Harm Klaas (1917), Annette Engelina (1920), Jantina Jaapkina (1913), Engelina Remke (1923), Roelof Harm (1918), Vader Harm (1886), Alida Geziena (1929), Roel (1930), Remko Engelhard (1933),  Moeder Geesje (1884), Klaas (1927), Jaapkina Jantina (1914)
Harm Klaas (1917), Annette Engelina (1920), Jantina Jaapkina (1913), Engelina Remke (1923), Roelof Harm (1918), Vader Harm (1886), Alida Geziena (1929), Roel (1930), Remko Engelhard (1933), Moeder Geesje (1884), Klaas (1927), Jaapkina Jantina (1914)

Spelen aan boord

Zoon Roelof Joris ('Roel'), het negende kind, werd in 1930 in Harburg-Wilhemsburg in Duitsland geboren. Hij ging pas naar school op zijn zevende jaar, omdat er voor die tijd geen plaats was in het kosthuis.

De eerste zeven jaar van zijn leven bracht Roel aan boord door. Als het slecht weer was, bleef hij binnen. Als de Esperance in een haven lag, speelde hij ook wel eens in de roeiboot. Zwemmen kon hij niet, dat leerde hij pas later, toen hij naar school ging.

Roel herinnert zich dat hij eens aan het spelen was in het zand terwijl het schip aan een kade lag. Er kwam een zigeunervrouw aan het Roel werd vreselijk bang. Hij had namelijk gehoord dat zigeuners kinderen kochten en hij wilde voor geen goud weg bij zijn ouders. Hij rende terug naar het schip, nam een grote sprong en... hing aan de reling te spartelen. Zijn vader kon hem vervolgens aan boord trekken.

Roel en de broertjes en zusjes die aan boord waren, moesten ook op jonge leeftijd al meehelpen. Als de Esperance hout vervoerde, werden de kinderen ingezet om de loze ruimtes vol te stouwen met losse houtblokken. Ook schepten ze graan naar de elevator als het schip gelost werd. Roel herinnert zich een vracht lood, die in keurige broodjes was opgestapeld. Je kon er tussendoor lopen en dat was weer eens wat anders dan een vol ruim.

Eten aan boord

Aan boord van de tjalk en later op de Esperance waren er geen koelkasten, waardoor de kok, meestal moeder, goed moest opletten welke levensmiddelen ze inkocht. Dat waren heel veel aardappelen, appels, rode en witte kool, witte en bruine bonen en gerookt vlees. Gebakken vlees werd bewaard onder een laagje uitgesmolten vet. Gerookt vlees werd ook op gehangen in een vliegenkastje, dat bovenop de roef stond, zodat de wind er goed doorheen kon waaien.

Er werd heel veel stamppot gegeten, soep, tulband van meel met stroop. Brood bestond uit zelf gebakken roggebrood en scheepsbeschuit. Alle vijf de zussen van Roel hebben, ook toen ze al getrouwd waren, wel eens meegevaren als kok, als er geen voorhanden was.

Kosthuis

Wanneer de kinderen leerplichtig werden, gingen ze aan wal en werden ze ondergebracht bij kennissen in Groningen. Kwam er weer een plek vrij in het kosthuis, dan ging er weer een kind van boord en naar school. De tweede dochter Kina (Jaapkina Jantina, 1914) was inmiddels huisjuffrouw geworden bij een weduwnaar, en in het huis van deze meneer Ronner heeft zij alle kinderen van de familie Dost in de kost gehad, behalve de jongste zoon Remko (1933).

Ook Roel ging naar het huis in de Westerbadstraat, maar pas toen hij zeven jaar was. De oudste zoon Harm Klaas was er toen ook tijdelijk in de kost, want die studeerde aan de zeevaartschool. Hij was na de lagere school direct weer gaan varen, want om naar de zeevaartschool te mogen, moest je al een aantal jaren hebben gevaren om ervaring op te doen.

De heer Ronner was een heel aardige man en de kinderen mochten graag met hem in de tuin werken, waar hij veel kippen had. Op zaterdag ontvingen ze van hem elk 5 cent en dit bedrag mochten ze besteden in het snoepwinkeltje aan de Eeldersingel. Roel herinnert zich dat het tijdens de bietencampagnes een drukte van belang was bij de sluis tussen het Eendrachtskanaal en de Westerhaven.

Elke zomervakantie ging Roel mee aan boord van de Esperance. Het gebeurde wel eens dat hij een week te laat weer terug op school kwam, maar de hoofdonderwijzer wist ervan en vond het niet erg.

<p>Ali, Klaas, Roel, Lien, moeder en Remko Dost in de zomer van 1937. - Foto: priv&eacute;bezit R. Dost</p>

Ali, Klaas, Roel, Lien, moeder en Remko Dost in de zomer van 1937. - Foto: privébezit R. Dost

Oorlog

In 1939 werd varen steeds gevaarlijker, vanwege de toenemende hoeveelheid mijnen op zee en het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Harm Dost kocht een huis in de Oranjewijk en alle leerplichtige en schoolgaande kinderen kregen op die manier een vaste thuisbasis. Eén dochter bleef bij vader aan boord om voor hem en de bemanning te koken.

Op 10 mei 1940, toen de Tweede Wereldoorlog Nederland bereikte, voer de Esperance op de Rijn met een lading tarwe. Het schip werd twee maanden vastgehouden door de Duitse Waterpolitie. Dost vernam daarna via via dat de Kriegsmarine zijn schip in beslag wilde nemen, maar hij was de Duitsers voor en verkocht het schip eind 1941 aan een grote Amsterdamse reder. Harm Dost kwam toen ook thuis te zitten.

Van de opbrengst van de Esperance kocht hij een aantal huizen en hij werd huisjesmelker tot aan het einde van de oorlog. Roel herinnert zich dat hij ook op pad werd gestuurd met kwitanties. De huurders moesten elke maand betalen en Roel hoorde dan meteen of er ergens een nieuw behang op moest komen of dat er een nieuw slotje nodig was.

Roel kwam op veertienjarige leeftijd van de school met de bijbel aan de Nassaulaan en mocht daarna doorleren, samen met zijn jongste broer Remko. Roel had graag willen gaan varen, maar omdat hij niet erg technisch bleek aangelegd en hij bovendien geen goede ogen had, werd het de mulo in plaats van de zeevaartschool. Hij monsterde in de zomer van 1948 wel aan als kok aan boord bij zijn broer, maar het bleef bij één reis als zeeman.

Klaas Dost beschoten

Nadat de Esperance was verkocht, kon Harms zoon Klaas (1927) niet aan de wal blijven. Hij monsterde aan op de Necton. Bij een Duits waddeneiland werd het schip beschoten door een Engels jachtvliegtuig. De kapiteinsvrouw, die met Klaas thee zat te drinken in de kombuis, kwam om in de kogelregen, maar Klaas bleef ongedeerd. Hij rende naar de stuurhut en zag daar de kapitein dood liggen en de stuurman gewond aan zijn bil. Klaas verbond de stuurman en samen hebben ze het schip naar de haven van het eiland Sylt weten te brengen. Later schreef Klaas in een brief het volgende verslag:

Wij voeren op Zweden in 1942 en 1943 met het motorschip NECTON. We namen jongens van de zeevaartschool mee naar Zweden en in Stockholm werden ze dan bij de consul De Jonge afgeleverd. We namen heen en terug brieven, foto’s en microfilms mee, voor de verzetsgroep 'Zwaantje'.
In oktober 1943, na de laatste reis op Zweden, werd het schip in beslag genomen door de Organisation Todt in Delfzijl. Op 9 april om 10 uur ’s morgens op 1e Paasdag 1944 werden we bij Wangerooge beschoten. Kapitein R. Hukema en zijn vrouw T. Veenma werden gedood. Stuurman Kees Karel raakte gewond. Ondergetekende en de scheepshonden hadden niks.
Getekend,
Klaas Dost – Kustweg – Delfzijl.

 Aan het einde van de oorlog lag de Necton in Rendsburg en ze mocht nog niet naar Nederland varen. 's Nachts ontplofte er een munitiedepot en de granaten vlogen door de lucht en over het schip. Eén granaat rolde de roef in waar de kapitein en zijn vrouw Netti Dost, een dochter van Harm, lagen te slapen. Kapitein Jans Veenma kreeg de granaat op zijn been, maar hij ontplofte gelukkig niet.

Na de bevrijding is Harm, gezien zijn leeftijd, niet meer gaan varen. Hij werd scheepsexpert en ging de werven langs om te controleren of reparaties deugdelijk uitgevoerd werden. Vele schepen waren door oorlogshandelingen beschadigd geraakt. Het was een drukke tijd. Vlak nadat hij op 71-jarige leeftijd met pensioen ging, overleed hij, op Tweede Kerstdag 1958.

Moeder Geesje is nog een aantal jaren in de schipperswoning blijven wonen en nadat Roel, de laatste zoon die nog thuis was, ging trouwen, heeft ze ook een paar jaar nog haar oudste broer Roelof Harm in huis gehad, die weduwnaar was. De kinderen hebben er vervolgens voor gezorgd dat Geesje in een serviceflat terechtkon, waar ze in 1965 overleed.

Harm Dost en zijn vrouw Geesje kregen tien kinderen, die op hun beurt 23 kinderen, 30 kleinkinderen en 5 achterkleinkinderen kregen. Van de tien kinderen zijn (in 2018) Engelina (1923), Alida (1929) en Roel (1930) nog in leven.

Collectie Groningen: scheepsmodel van een tjalk