Macht & Pracht

1525

Het stadsbestuur bepaalde de inhoud van de preek

De jaren twintig van de zestiende eeuw werden gekenmerkt door grote onrust op religieus terrein. Geschoolde en ongeschoolde theologen verkondigden nieuwe visies op de christelijke leer en stichtten verwarring. De onrust bleef niet beperkt tot de kerken kloosters, maar spreidde zich uit over de hele samenleving. Fanatieke aanhangers van de nieuwe richtingen wilden de hele maatschappij naar hun inzichten veranderen en verdroegen geen afwijkend geluid.

Het Groninger stadsbestuur probeerde de onrust in te dammen door voorschriften uit te vaardigen voor de preken die in de kerken werden gehouden. Hier volgt een moderne weergave van de tekst, die uit 1525 of 1526 dateert:

Bekendmaking aan alle predikanten in Groningen.

1. Predikanten moeten het juiste ende zuivere evangelie van God verkondigen; ze moeten daarbij uitleg geven van de geschriften van de heilige apostelen, de vier kerkleraren (Ambrosius, Augustinus, Hiëronymus en Gregorius de Grote) en andere door de kerk erkende en toegelaten leraren . Ze moeten dat zo doen dat iedereen daar beter van wordt en niemand zich eraan ergert.

2. Predikanten mogen elkaar noch openlijk noch in het geheim op een onfatsoenlijke manier bejegenen. Degene die een ander van een dwaling wil bekeren moet daarbij Mattheüs 18 en Lucas 17 ter harte nemen. Ze moeten elkaar onderling corrigeren, of in aanwezigheid van goede kenners van de H. Schrift, zodat het volk niets anders hoort dan wat tot de zaligheid van zijn ziel strekt.

3. Er moet niet gesproken worden over zaken die omstreden zijn of zo onduidelijk, dat de gewone man daarvan niets begrijpt, en die ook niet van belang voor hem zijn.

4. Predikanten hebben zich te houden aan een juiste en op de H. Schrift gebaseerde christelijke leer die nuttig is voor de zaligheid der zielen, die de gehoorzaamheid en onderdanigheid jegens de geestelijke en wereldlijke overheid bevordert en ook gunstig is voor de eendracht onder het gewone volk. Alles overeenkomstig Paulus, Romeinen 13, en Petrus’ eerste brief, hoofdstuk 2. Ze moeten daarbij gebruik maken van beproefde en door de kerk toegelaten geschriften. De predikant moet Gods eer zoeken en niet die van hemzelf, hij moet onder het volk liefde en christelijke eendracht stichten.

5. Daar waar het nodig is aanmerkingen te maken op overtredingen die door mensen, ongeacht hun positie, worden begaan, moet de predikant geen blijk geven van verachting voor de overtreders, maar alleen kritiek uitoefenen op hetgeen in strijd is met Gods woord en de wetten van de Heilige Kerk. Hij moet het volk er in alle zachtmoedigheid op wijzen, dat niemand zich moet verzetten tegen of schandelijk spreken over God, zijn gebenedijde moeder Maria, Gods heiligen, de zeven sacramenten, de ceremoniën en dagelijkse dienst van de Heilige Kerk. Iedereen moet zich daaraan houden totdat het God zelf behaagt iets te veranderen.

6. Een predikant die hiermee in strijd handelt, haat, nijd, tweedracht en oproer onder het gewone volk sticht, heimelijk of openbaar, op de kansel of in de biechtstoel, die zal van zijn predikambt en andere kerkelijke functies vervallen zijn en zal de stad moeten verlaten.

Het bleef rustig

Of het aan deze bekenmaking van de Groninger stadsbestuurders ligt weten we niet, maar tot ernstige religieuze onrust is het in Groningen niet gekomen. Zelfs in 1566, toen elders in de Nederlanden de kerken met geweld werden geschonden (of gezuiverd, het is maar hoe je het wilt zien), probeerde het stadsbestuur de opwinding in rustige banen te leiden. Dat lukte uitstekend, maar het optreden van de verstandige heren op het Groninger raadhuis viel niet in de smaak van de centrale regering in Brussel. Die hield vast aan de oude katholieke leer en strafte de stad door er vreemde troepen in garnizoen te leggen, de stadswal te slopen en een dwangburcht te bouwen (het ‘kasteel van Alva’).