Wad & Water

1717

Thomas van Seeratt, held van de Kerstvloed

Eerste kerstdag 1717. Een orkaan woedt over Noordwest-Europa. De oceaan rolt aan en stuwt het water in de Noordzee als in een trechter tot ongekende hoogte op. In de eerste uren na middernacht van die gedenkwaardige dag breken de dijken langs de kust van Denemarken, Duitsland, Nederland en België op honderden plaatsen door. In totaal verdrinken er 11.500 mensen én ongeveer 100.000 beesten. 

Thomas van Seeratt, held van de Kerstvloed

Op de 24ste december 's morgens om 9 uur, was Thomas van Seeratt op inspectietocht langs de dijk in de buurt van Delfzijl. Het waaide onheilspellend en de eb was ongekend laag. Dat verontrustte Van Seeratt, want het was immers bekend dat daarop een springvloed moest volgen. Hij trof tussen de dijkwerkers "een out heybaas van 80 jaeren, altijl daer gewoond hebbende die verklaerde sulks aldaer nog nooit gezien te hebben". Naast de bijzonder lage eb was het vooral de lucht die Van Seeratt erg verontrustte. Als oud-kapitein van de West-Indische Compagnie deed de grauwe lucht met al die wonderlijke draaiingen hem denken "aan West Indië", als daar orkanen komen".

De wind draaide van ZZW plotseling naar NW. Het begon daarna zo te waaien dat de trekschuit waarmee Van Seeratt 's avonds van Delfzijl naar Groningen reisde, halverwege van twee extra paarden moest worden voorzien. Desondanks kwam Van Seeratt eerst "des avonds tot half tien uire binnen de steentilpoort in Groningen aan".

Van Seeratt heeft in de vijf jaar (tot 1721) dat hij in dienst van Groningen was, aan dit gewest een onschatbare dienst bewezen. In de jaren na de verschrikkelijke ramp gaf hij Stad en Lande een nieuwe zeeborg; een dijk van meer dan 50 km lengte, sterk en hoog voor die tijd. Deze dijk is grotendeels nog als zogenaamde slaperdijk aanwezig en in Noord-Groningen bekend onder de naam Middeldijk. 

'Met redelijk verstant begaaft'

Ondertussen hadden de heren Gedeputeerden geen gemakkelijke aan de oud-West-Indiëvaarder. Reeds na zijn eerste inspectiereis langs de Ommelander zeedijken uitte hij zijn niet mis te verstane kritiek. De zuinige heren zullen gedacht hebben: "Wat hebben we nu in huis gehaald", toen ze hoorden; "De dijken zijn zeer slecht en ellendig en van fatsoen als een aarden wal, aan beide zijden stijl en van boven zo spits als een holten peerd. Het meeste paalwerk is laag en onbekwaam. De dijken staan alle om de vloed te vangen en niet om die te weren". Men heeft Van Seeratt verweten dat hij van dijken geen verstand had, "omdat hij over de twintig jaer op zee hadde gevaeren". Maar Van Seeratt had zijn antwoord klaar: "Door Gods goetheit ben ick met redelijk verstant begaaft, in wiskunst heb ick enige ervaring, verder overal op zee gereist hebbende als opperhoofd van een schip heb ick wel geobserveert dat men stroomen zachtkens moet leiden. Zulks een man nu moet juist het bekwaemst geacht worden om de zee te leiden".

Welnu, Van Seeratt heeft met bekwame hand zijn taak vervuld en een tot dan toe onmogelijk geleken monsterwerk geleid en tot een goed einde gebracht. Menselijkerwijs gesproken had hij enkele decennia eerder benoemd moeten zijn, want hoe vreselijk waar was zijn oordeel over de Ommelander zeedijken geweest.

De vloedgolf

Van Seeratt zal weinig of niet geslapen hebben die nacht voor Kerst nadat hij met de verlate trekschuit binnen de muren van Groningen was gekomen. De wind stortte zich brullend en loeiend uit over Stad en Ommeland en het zou die nacht om ongeveer drie uur hoogwater zijn.
's Morgens zodra het licht was - hetgeen wel niet eerder dan 9 uur onze tijd geweest zal zijn - zond Van Seeratt "expressers te paerd" uit om zover te gaan als zij konden en "omme te zien en te hooren nae ongemakken". Reeds rond het middaguur kwam de eerste expresser te paard terugrijden met grote haast; schuimbekkend joeg hij door de straten en riep: "Het water komt aen, het waeter komt aan". En werkelijk, de man werd op de hielen gezeten door een vloedgolf van 1 meter hoog die over het land raasde en alles overspoelde.

Reeds om vier uur in de middag zag men van de stadswallen rondom niets dan water, "huizen en kercken daarin staande, sijnde een droevige gesichte". Ja, het moet inderdaad een droevig gezicht geweest zijn de prachtige rijke Ommelanden met hun meer dan 150 kerkdorpen en ongeveer 100 borgen en heerlijkheden zo te zien liggen. Op de meeste plaatsen stond 7 tot 10 voet water en men kon met boten zeilen waar men wilde. Nu bleek nog eens weer de goede ligging van de stad, namelijk op het noordelijkste randje van de Hondsrug, ongeveer 5 m boven NAP.

Alleen de buitenwijken stonden blank en toch nog zo dat de trekschuit vanaf Emden (enige dagen later?) zo de straat op kon varen en zijn passagiers rechtstreeks op de - hoge stoep van het café "het Raadhuis" buiten de Steentilpoort kon afzetten. Zo was het op de dag dat de wereld de geboorte van Jezus Christus herdacht. In de stad kon normaal kerk worden gehouden, zoals men dat gewend was, maar in de Ommelanden waren de verschrikkingen groot. In de vroege morgen ging het water op vele plaatsen tegelijk door de dijken; de dijk moet wel op een honderdtal plaatsen zijn doorgebroken.

Vooral in de dorpen direct aan zee gelegen verdronken honderden mensen, evenals dat 31 jaar geleden, bij de vloed van 1686, juist ook in deze dorpen het geval was geweest. Sommige mensen werden in hun slaap verrast, zodat ze op hun bed staande het hoofd boven water probeerden te houden. Op deze wijze werd een vrouw met haar zoontje gered door een buurman die met een bijl van bovenaf een gat in de zolder hakte. Anderen zagen kans bijtijds op de zolder te komen, maar werden met huis en al weggevaagd.

Drijvende hooiberg

Uit de verhalen kan men opmaken dat degene die in een boerenschuur op een "goul" (vak met hooi, stro of ongedorst graan) vluchtten, de meeste kans op overleving hebben gehad. De goulen met stro of hooi gingen blijkbaar niet drijven en werden niet weggespoeld. Een gezin in de omgeving van Aurich in Oost-Friesland vluchtte op een hooiberg, maar deze ging drijven en raakte bovendien in brand. Gelukkig dreef de hooiberg tegen een grote boom waain het gezin zich kon redden.
Verschrikkelijk is het verhaal van het gezin dat op een drijvende hooiberg door de zuigende eb niet kracht door een dijkdoorbraak werd gezogen, de Waddenzee op. Men heeft de stakkers nooit meer gezien.

Reddingsacties

Reeds op de Eerste Kerstdag kwam er een hulpactie op gang vanuit de stad Groningen. De edele Hoogmogende heren Gedeputeerde Staten van Stad en Lande kwamen 's middags om vijf uur bijeen samen met de Burgemeester en de Raedt der stad Groningen in de Roemer "sijnde een wijnhuis op de merckt" (op de plaats van het nieuwe stadhuis). De heren lieten Thomas van Seerattt daar bij zich komen en gaven hem opdracht de leiding van een grootscheepse reddingsactie op zich te nemen. Blijkbaar had Van Seerattt in het jaar dat hij in dienst van de heren gedeputeerden stond hun vertrouwen reeds ruimschoots gewonnen, en het lijkt wel alsof hij reeds een plan klaar had: hij verzocht de Burgemeesteren en raad om alle schepen die in de stad waren, te mogen vorderen om de volgende morgen direct uit te zeilen om zo de mensen en beesten zo veel mogelijk te bergen. Verder om alle burgers van de stad te "employeren" tot alle behulpzaamheid. De burgemeesteren en raad stemden daarin toe en de heren gedeputeerden stelden hem ter beschikking de provinciaal majoor, de officieren en soldaten. Zij moesten zich in alles aan Van Seerattt onderwerpen en doen wat hij "haar soude ordonneren".

Daarop verliet Van Seerattt haastig de vergaderzaal en "preste" de schepen. Gedurende de nacht liet hij ze klaarmaken, zodat ze de volgende morgen bij het krieken van de dag konden uitzeilen. Bij de Steentilpoort (richting Appingedam) gekomen bleken ze daar niet onderdoor te kunnen. De vindingrijke Van Seerattt vond er het volgende op: "Ick siende dat enige honderen van mensken stonden als aenkijkers liet de doorgangen (naar de stadswallen?) bezetten met enige soldaten en doen versochte ick de aenkijkers te willen in de schepen gaan, hetwelk velen vrijwilligh deden waardoor de schepen geladen wierden en geraekten so onder de stadswal door soo dat des voormiddags (2e kerstdag) te elf uire al over veertig vaertuigen seilden ende des naemiddags waren er in de tachtentig geseild. 
Ick liet de brug buiten de steentilpoort afbreken ende de wegh buiten de kleine poorte doorsteken soodat de scheepen doen in de stadsgraften konden verders seylen". 

Plunderingen

Op die Tweede Kerstdag ging het echter niet overal goed met de hulp. Er waren veel mensen die erop uit waren zichzelf te bevoordelen, "doordien er veel Canalie van mensken in de scheepen ging die de arme huislieden die op de Solders ende dacken half verkleumde waeren veeleer plunderden dan hulpe bewesen".

In de buurt van Oude Pekela en Wildervank was men zelfs volop aan het plunderen geslagen. Daar werden direct een drietal schepen heen gestuurd met enige soldaten met schietgeweer. "Welke drie vaertuigen soo schoon maekten dat men niets meer hoorde of wist van quaad". Door dit alles was het echter nodig dat er nauwkeurige opdrachten aan de schippers werden verstrekt. Er werden paspoorten gedrukt waarop reisdoel en meegebrachte eetwaren nauwkeurig werden aangetekend. Op deze manier werd er zoveel mogelijk hulp geboden door brood, kaas, bier, water en zout naar de getroffen gebieden te brengen. Het zout was nodig om de verdronken beesten in te zouten die de dorpsbewoners hadden geslacht. Van Seerattt zelf liet in de stad ook verdronken beesten "villen ende cappen" en daarna inzouten.

Beesten

Op de 28e december waren er al 3000 beesten in de stad; ze werden overal waar maar plaats was gestald: in de princestallen, de pikeursstallen, op het Academieplein en Academiekerkhof. Op open plaatsen werden afdaken gemaakt om de beesten tegen wind, regen en kou te beschermen. Al gauw begon er gebrek aan voedsel voor de dieren te komen, zodat er 20 schepen moesten uitzeilen om hooi te halen uit de ondergelopen landstreken. 
Bij de uitdeling van dat hooi vond er nog een kleine onregelmatigheid plaats. Van Seerattt wordt hier wat onduidelijk in zijn journaal. Blijkbaar heeft hij geweigerd om een "welbekende heer" hooi te geven voor zijn beesten. (Was het misschien een gedeputeerde, burgemeester of raadslid?) Deze heer beklaagde zich bij de Gedeputeerde Staten waarna dezen Van Seerattt ter verantwoording riepen. Zijn verdediging bestond hieruit dat hij betoogde dat de uitdeling van hooi op provinciekosten plaatsvond en dat het niet de bedoeling kon zijn om mensen die in staat waren het hooi te betalen dat voor niets te geven. De G.S. gingen daarna akkoord met de regeling dat "arme huislieden met 2 of 3 beesten het hooi voor niets mogten ontvangen en dat de anderen soo zij daertoe in staet waeren 12 gulden voor een stadsvoeder hooi moesten betalen".

Wat de mensen betreft, zij werden bij honderden gered en per schip naar de Stad gebracht, waar zij onderdak vonden bij de burgers. Toch waren er nog "over 200 arme, en vele naekte mannen, vrouwen en kinderen die niet bij de borgers terecht konden en daerom van de provincie gespijzigd wierden". Blijkbaar was dus de maximum-capaciteit bij de burgers bereikt, zodat toch minstens enkele duizenden geredde dorpelingen in de stad moeten zijn geweest. 

Deze grote reddings- en bevoorradingsactie heeft enkele weken geduurd.Begin januari heeft men zelfs enige tijd moeten overschakelen van schepen op sleden, omdat er een fikse winter was ingevallen. Men moet er niet aan denken wat een ellende, koude, honger en ontbering de arme dorpelingen hebben moeten doorstaan.
Over deze reddingsactie moeten we niet te gering denken. Uit diverse lijsten kunnen we nagaan, dat de huidige provincie Groningen in die tijd maximaal 150 à 160 dorpen heeft geteld. Deze zullen er niet alle even erg aan toe zijn geweest. Als er 80 schepen konden worden ingezet, die toch wel ongeveer eens per dag een reis konden maken, dan is de hulp toch werkelijk wel veel meer geweest dan een druppel op een gloeiende plaat.

De toestand in de provincie

Reeds vanaf 5 januari 1718 doet Van Seerattt verslag van de toestand van de dijken. De Dollarddijk blijkt de meest gelijkmatige weg te zijn. Hier en daar zijn nog wat "bulten" over. De middelste van de drie Delfzijlen is uitgescheurd, en er ontstond een ijselijk groot gat. De Delfzijlen waren drie sluizen die naast elkaar in het Damsterdiep lagen.

Vooral in het noorden van de provincie, waar vele dorpen dicht bij zee lagen, was de toestand rampzalig. In de oude dijk die zo ongeveer van Bierum tot Hornhuizen bij Zoutkamp liep en nu nog onder dezelfde naam bekend is, zaten vele gaten en kolken (elders in Nederland wel wielen genoemd). Nu nog zijn er langs deze dijk, die momentceel niet meer dan een iets verhoogde weg is, enkelekolken te vinden.

In de oude dijk achter Uithuizermeeden werden 20 kolken geteld tot 20 voet diep, in de Uithuizer oude dijk 27 kolken tot 38 voet diep, en in de Warffumer oude dijk zaten 13 gaten en kolken.
In Winsum had zich door de vrij in- en uitstromende getijdenbeweging in het plaatselijke kanaal tussen Winsum en Obergum een dam gevormd van "huisgeraat", lijken en kadavers, waar men met paard en wagen over zou hebben kunnen gaan.

Het herstel

In de jaren 1718 en 1719 en ook daarna nog heeft men alles op alles gezet om de dijken te herstellen. Van Seeratt had daarbij nu de volle medewerking van de G.S. Vooral de invloedrijke heer Lewe van Aduard droeg het dijkherstel een warm hart toe, misschien vooral omdat hij zijlvester was van het Aduarderzijlvest (waterschap van het voormalige klooster). Op bepaalde dijkvakken werkten 2000 arbeiders.

Dat stakingen en ontevredenheid over de beloning niet iets van onze tijd alleen zijn, blijkt uit het verhaal dat Van Seeratt doet over de opstand van dijkwerkers op een dijkvak bij Kloosterburen. Dit dijkvak zou worden uitbesteed voor 70 gulden per roe van 4 meter. Bij de uitbesteding trad er een man naar voren, die namens de arbeiders een hogere prijs bedong. Van Seeratt vertrouwde de man direct al niet vanwege zijn te nette kleding en zijn "Amsterdamse tong". Toen Van Seeratt weigerde de prijs te verhogen, viel de man op hem aan met een dijkwerkershaak, maar Van Seeratt greep een andere arbeider een soortgelijke haak uit handen en trof de man daarmee tussen hoofd en schouder, zodat hij ter aarde stortte. Daarop drongen er meer dan 2000 arbeiders onstuimig op hem aan. Gelukkig waren daar enige provinciale soldaten, die sabelhouwen begonnen uit te delen, waarna de aanbesteding rustig kon doorgaan.
In onze tijd verlopen dergelijke onderhandelingen gelukkig iets anders, hoewel ze daardoor wel meer tijd in beslag nemen.

Hoewel soms wat autoritair heeft Van Seeratt het grote werk tot een goed einde gebracht. Terecht heeft men in 1926 een toen ingedijkte polder naar hem genoemd. Overigens bleek ons dat er in de gehele provincie Groningen nergens een straat of weg naar hem is genoemd, terwijl wij herhaaldelijk namen tegenkwamen van personen die een grotere plaats in de geschiedenisboekjes van de lagere school innemen dan in de werkelijke geschiedenis van Noord-Nederland.