Wad & Water

1976

Sluiswachter bij Noordpolderzijl: 'Storm, sigaren en gymschoenen'

Jan Schoonveld vertelt uitgebreid over zijn werk als sluiswachter van Noordpolderzijl in de jaren zeventig.

De Stichting Verdronken Geschiedenis organiseerde in het kader van het project ‘Verhalen van de Eems-Dollard kust’ in het najaar van 2016 avonden, middagen en excursies waarop zeer uiteenlopende verhalen uit de geschiedenis van deze kustregio werden verteld.

Sluiswachter bij Noordpolderzijl: 'Storm, sigaren en gymschoenen'

Aangespoelde sportschoenen. - Foto: Rob Jungcurt, Rijkswaterstaat

Van januari 1976 tot 1981 was ik sluiswachter in Noordpolderzijl. Het waren vijf heel mooie, maar ook hectische jaren. Als sluiswachter had je een grote verantwoordelijkheid, dag en nacht moest je alert zijn om te voorkomen dat de polder onder water liep. Men zei wel eens gekscherend: 'Je kunt beter bij de sluis wonen dan bij de kerk.'

In die tijd moest je zelf het weerbericht in de gaten houden (als weerman Jan Pelleboer zei: 'Er komt regen!' dan bleven de sluizen open) en niet minder belangrijk: het getij. Vanwege het verloop van het weer was het handig om overdag al in te schatten hoe laat je er ’s nachts uit moest. Dat was echter nooit zeker, want als de wind draaide had je al snel een probleem. Het gebeurde ook regelmatig dat de sluisdeur nog een beetje open stond in verband met de afvoer van het water, en met draaiende wind kwam er dan heel veel zout naar binnen. De boeren lagen dan meestal op één oor, dus niemand merkte er wat van. Soms, met wind uit het oosten kon het water uit de polder bij Den Andel of Westernieland niet weg en dan belden ze: 'Heb je de sluis wel open?!' en meestal was het antwoord dan: 'Ja!' maar bij storm en extra hoogwater ging de sluis echt niet open, zo simpel was dat.

Met zuidwestenwind, ruimend naar het noordwesten en wanneer het dan ook nog windkracht 12 was, moest je wel met het waterschap contact opnemen. De dijkwachter met zijn gevolg kwam dan; zij verzamelden zich in het keukentje van ‘t Zielhoes. Na het genot van enkele dikke sigaren, die het keukentje in een ommezien vol in de blauwe rook zetten, ging men op inspectie in koppels van twee man, gewapend met mobilofoon (waarvan de meesten van hen totaal niet wisten hoe die werkte). Later terug bij ’t Zielhoes hoorde je de resultaten wel.

In januari 1976 had je zo’n situatie – ik was nog maar net bij het waterschap, koud bij de marechaussee vandaan en wist van alles nog niet veel. Het water kwam over de sluisdeuren heen en hier en daar zelfs over de dijk. In 1978 nog een keer, bij de boerderij Salomé begon er al een gat in de dijk te komen. Er moest snel gereageerd worden, het waterschap ging snel mensen optrommelen en er werden zandzakken en dekkleden gebruikt om de eerste nood te verhelpen. Waar echter niemand aan gedacht had was het afval; al dat zand zat in plastic zakken, van boerderij Salomé tot aan de sluis (dat is 1 kilometer) hadden we wel 300 zandzakken die we later weer moesten opruimen. Dat was wel een punt om de volgende keer mee te nemen in de overweging.

<p>De &lsquo;Jafanka&rsquo; helpt bij het ijsvrij maken van de sluis. - Foto: Jan Schoonveld</p>

De ‘Jafanka’ helpt bij het ijsvrij maken van de sluis. - Foto: Jan Schoonveld

Sneeuwstorm in 1979

In 1979 hadden we de sneeuwstorm, we zaten veertien dagen gebonden op Noordpolderzijl. Eerst kwamen de militairen en later Van der Heit van Koop Tjuchem. Op die manier voelden we ons een klein beetje bevrijd. Het dooiwater moest weg en de sluisdeuren konden niet open vanwege het ijs. Het water stond inmiddels op de weg. Samen met twee collega’s, gewapend met motorzaag en ijsstekers, bonden we de strijd aan met het ijs.

De ‘Jafanka’ (de boot van Rottum) droeg een dapper steentje bij door met haar anker het ijs weg te trekken zodat er wat ruimte aan de buitenkant van de sluis ontstond, waardoor de schotsen door de sluis heen konden. Op een gegeven moment zat er zoveel druk achter dat ijs en water met een rotgang de sluis uit kwamen. Een collega, die al in de laatste paal zat, riep nog: 'Hé Kraft jongen, dat gaat niet goed!' Vervolgens sprong hij van de paal af, zo in het koude water. Wat droge kleren van mij, een paar borreltjes en hij was er weer helemaal bij. Dat zijn allemaal leuke dingen, maar daarna ben ik een week ziek geweest, als gevolg van een week zonder slaap. De drukste periode was meestal van september tot maart, in die periode moest je toch wel elke nacht uit je bed.

Na het stormseizoen werd de schade zorgvuldig gerepareerd. We moesten graszoden snijden aan de buitenkant van het veld, om de schadeplekken te herstellen. Daar hebben we ook een filmpje van gemaakt (te zien in Museum Wierdenland te Ezinge). Storm op zich was al heftig, maar al het werk erna! Al het op de dijk aangespoelde afval moesten we opruimen. In 1978 hebben de militairen uit Ezinge ons gelukkig geholpen. Al het afval moest toen afgevoerd worden naar depots. Nu mag daar niets meer naar toe. In 2006 hadden we ook een heel zware storm, wat resulteerde in 3300 ton aan afval, dat allemaal afgevoerd moest worden. Dat was een behoorlijke kostenpost voor het waterschap. In 2013 hadden we dit nog een keer.

De 'zijl'

Nog even terugkomend op de sluis: je hebt een binnendeur, een stormdeur en de vloeddeuren. Zo gauw er storm verwacht wordt, word je gewaarschuwd door de waterbouwkundige (in die tijd het waterschap). Vanaf dat moment moet je telkens naar buiten om de situatie in te schatten. Zodra het vloedwater opkomt, ga je naar de buitendeur. In die buitendeur zitten kleppen, die je met een handmolentje kunt bedienen. Samen met de stormdeur creëer je dan een buffer tussen de buitendeur en de stormdeur. Dat is een soort dijk van water. Dit was wel opletten geblazen, want het is ook wel eens gebeurd dat het buitenschot open blijft (als het water ongeveer gelijk blijft). De schotdeur is lager dan de buitendeur en dan komt het water alsnog allemaal naar binnen sijpelen, wat natuurlijk niet de bedoeling is.

Als je nu vergelijkt met de jaren ‘70, dan is er veel veranderd. Alles is geautomatiseerd, de weersvoorspellingen zijn veel nauwkeuriger, het tij is precies te berekenen, de hoeveelheden water zijn zelfs te voorspellen met behulp van geavanceerde computerprogramma’s. Daar komt nog bij dat tegenwoordig de zeedijk op 9 meter +NAP zit. In de zeventiger jaren was dat maar 5 meter. Het extreem hoge water van 2006 was daar gewoon overheen gegaan: Noordpolderzijl was er niet meer geweest.

<p>De garnalenkotter UQ6 gaat ten onder, 27 januari 1994. - Foto: Jan Schoonveld</p>

De garnalenkotter UQ6 gaat ten onder, 27 januari 1994. - Foto: Jan Schoonveld

Vissers en jutters

De vissers die gebruik maakten van de sluis waren nogal ruige lui. Af en toe kwamen ze met zo’n gang op de sluis af dat ik mijn hart vasthield, op het laatste moment gooiden ze dan nog het roer om. Soms ging dat net iets te laat en ontstond er ook wel wat schade. De gaten vulden ze dan met vet en poetskatoen en ze gingen vrolijk verder. Het gebeurde ook wel eens dat ze het schip te strak hadden vastgezet. En in één geval – toevallig dezelfde visser als die van het poetskatoen – kwam hij te laat (na mijn telefoontje) en kon niet meer bij het schip komen. Het schip zonk voor zijn eigen ogen, een houten schip, compleet onder water.

Vakantie was er niet bij! Als ik af en toe een dag weg moest kwam Kees Poelman, die vroeger in de zeevaart had gezeten. Maar als hij kwam was het altijd mooi weer.

Strandjutten deden mijn collega en ik ook wel, maar vaak was het niet veel: wat oude planken, die zo vol met zout zaten dat zodra je er een spijker in sloeg, de spijker direct al begon te roesten, zodat het hele bouwwerk in no time ineenstortte. Ook hadden we een keer een lading computertjes, maar door het zoute water waren die ook totaal onbruikbaar. Op een dag kregen we melding dat het strand van Rottumeroog bezaaid lag met nieuwe schoenen: Nike Airs. Mijn collega en ik tot de borst het koude water in om zoveel mogelijk te verzamelen. Er waren linker- en rechterschoenen, diverse hele en halve maten, dus een hele klus. De jongens van Rijkswaterstaat hadden ze overal te drogen gehangen, in de douche, de wc, noem maar op. Onderling hebben we wat geruild en er toch nog een leuk handeltje aan overgehouden. We verkochten ze voor 25 gulden per paar. Dat zijn mooie herinneringen; dat vergeet je nooit weer.

 

 

Dit opgenomen verhaal is getranscribeerd door Wilma Duinkerken; redactie door Albert Buursma