50 jaar Lauwersmeer , Wad & Water
1959
Zoutkamp: Vissermannen en garnalenkoninginnen
Het is de zaterdag voor Vlaggetjesdag als in het Visserijmuseum een aantal Zoutkampers aanschuift om hun verhalen te vertellen. Er is gebak, want de garnalenkoningin van 1959 is jarig. De Zoutkampers vertellen over hun dorp, de visserij, de garnalen, de feesten en de invloed die de afsluiting van de Lauwerszee op hen heeft gehad. En ze proberen gezamenlijk de aard van de Zoutkamper onder woorden te brengen: “Ik denk dat we naar garnalen stonken.” Maar ook: “Een wijde blik verruimt het denken.”
Hendrik Nienhuis (1936), voormalig directeur van garnalenverwerker Heiploeg, is de oudste aan tafel tijdens dit gesprek. Hij begint te vertellen over de Tweede Wereldoorlog. “In de meidagen van 1940 werd de brug hier opgeblazen. Dat was bedoeld om de 'Vesting Holland' te verdedigen, maar de eersten die er niet langskonden, waren de Nederlandse soldaten die zich terugtrokken. Onze vloot, die binnen in de haven lag, kon er niet uit, en andersom net zo. Maar de vissers hebben het goed gehad tijdens de oorlog. We zaten in de voedselvoorziening, en dus lieten de Duitsers ons met rust. Op den duur kregen de schepen wel een Duitse soldaat mee: die moest opletten dat we echt alle vangst op de markt brachten.”
Het is de hele oorlog rustig geweest in Zoutkamp. “Alleen in de zomer van 1944, midden op de dag, was er opeens een enorme explosie te horen. Er waren drie bommen in de kade gevallen: een aantal vissersboten was helemaal kapot en de ruiten lagen overal in scherven, maar er was niemand gewond.” Nienhuis legt uit waarom er gebombardeerd werd: “Gedurende de hele oorlog lag net op die plek waar de bommen waren gevallen een Duits patrouillebootje. Maar net die dag lag het bij de sluis. Toch knap dat ze zonder al die moderne apparatuur op precies die plek hun bommen konden laten vallen.”
Na de Tweede Wereldoorlog kregen veel Zoutkamper vissers hun boten, die op het laatst nog waren gevorderd en weggehaald, in slechte staat weer terug. “Ze hadden geprobeerd ze om te bouwen voor een invasie van Engeland, maar het waren wrakkige boten geworden.” Maar de Zoutkampers stroopten de mouwen op en gingen aan het werk. Het dorp was welvarend en iedereen leefde mee met de vissers. Frieda Buitjes (1959): “Als kleuter ging ik al kijken of de schepen al binnenkwamen. Als ze in de sluis lagen te schutten, werd ik aan boord getild en mocht ik het laatste stukje meevaren tot aan de visafslag.”
'Ze stoten ons het brood uit de mond'
Louke Oldenhuis-Bolt (1941) was in 1959 de eerste garnalenkoningin tijdens de eerste vlaggetjesdag die in Zoutkamp werd georganiseerd. “Ik herinner me dat mijn toespraak toen al ging over een mogelijke afsluiting van de Lauwerszee.” Na de watersnoodramp van 1953 wordt landelijk gekeken naar de veiligheid van de kustgebieden. In 1960 hakte de overheid de knoop door en koos voor afsluiting van de Lauwerszee in plaats van voor het ophogen van de bestaande dijken er omheen. “Ook in 1960 en '61 gingen mijn toespraken over de naderende afsluiting.” Haar broer Betto Bolt (1942) haakt aan. “Zoutkamp werd aan z'n lot overgelaten. Wij waren tegen, maar we hadden niks in te brengen.”
Van de toen tienjarige Frieda Buitjes werd in 1969 verwacht dat ze met de andere schoolkinderen aanwezig zou zijn bij het plaatsen van de laatste caisson door koningin Juliana. “Ik ben thuisgebleven. Mijn vader, een visserman, was woest: 'Ze stoten ons het brood uit de mond, wat denken ze wel! Een vissersdochter daar met een vlaggetje!?'”
Hendrik Nienhuis: “Je leefde mee met de vloot en die was na de afsluiting ineens weg. Je hoorde de vissers 's ochtends vroeg aan boord gaan op hun klompen. Dat was gewoon Zoutkamp. Soms droom ik nog dat Zoutkamp aan zee ligt.” Betto Bolt vult aan: “We leefden hier allemaal van de zee, iedereen haalde er een stuk brood uit.”
Na de ceremonie bij Lauwersoog bracht koningin Juliana ook nog een bezoek aan Zoutkamp. Maar de inwoners draaiden haar de rug toe en de vlaggen hingen halfstok. “Dat van die vlaggen was een idee van mij,” zegt Kees Mollema (1945). “Ik was destijds de jongste van het visserijbestuur en ik deed dat voorstel. De ouderen vonden eerst dat het niet kon, maar één voor één gaven ze me toch gelijk.”
De koningin aanspreken
Hendrik Nienhuis vertelt hoe Zoutkamp jaren later nog eens koninklijk bezoek kreeg. “Beatrix kwam bij Heiploeg in de fabriek kijken toen ik daar directeur was. Er waren allemaal adjudanten die ons vertelden wat we moesten doen en laten. Ik wilde wel een gesprekje aanknopen met de koningin en ik zei haar dat het vorige koninklijke bezoek hier niet zo soepel was verlopen. Ze lachte een beetje vreemd en daarna kreeg ik een kwade adjudant bij me, die zei dat ik de koningin niet zomaar mocht aanspreken! En het ging nog verder. We hadden opdracht gekregen om de toiletten helemaal te vernieuwen voor het bezoek. Dus aan het einde vroeg ik heel netjes: 'Wilt u nog gebruik maken van onze toiletgelegenheid?' Je had die adjudant moeten zien! Maar ik dacht alleen maar: 'vrouwen moeten altijd nog even plassen voordat ze gaan.'”
Lauwersoog in het donker
“Na de afsluiting hebben we twintig, misschien wel dertig jaar, in coma gelegen,” meent Kees Mollema. “We waren lamgeslagen.” Toch gingen de Zoutkamper vissers weer aan het werk. Een groot deel van de vloot verhuisde naar Lauwersoog, met behoud van de eigen lettercode ZK. Betto Bolt: “In het begin waren daar geen faciliteiten. We waren een vrachtwagen aan het laden met onze vangst, maar die gleed van de dijk af. Dus moesten we eerst lossen op de dijk en daarna alles pas in de vrachtwagen laden. De Waterstaatkade was beter geschikt, maar daar stond een hek voor dat op slot was. Ik heb het slot maar losgeknipt. Er kwam een nieuw slot op, maar ik bleef het elke dag gewoon losknippen.”
Hilly Postma-Lap (1938) en Baukje Zwart-Koolstra (1939) reden in die jaren bijna dagelijks op en neer naar Lauwersoog om hun mannen te helpen. Maar auto's en rijbewijzen waren geen gemeengoed in Zoutkamp, dus er moest flink worden geïnvesteerd. “Wij moesten jullie halen, met de auto en met een kar voor de vangst. Maar we konden alleen maar vooruit rijden!”
Hilly Postma: “Het was daar ook heel donker, nergens verlichting.”
Betto Bolt: “Maar dan zie je de taaiheid van een visserman. Die gaat gewoon door.”
Baukje Zwart: “De vishal op Lauwersoog is er in 1974 pas gekomen.
Louke Oldenhuis: “Zijn jullie dan vijf jaar lang op en neer gereden tussen Lauwersoog en Zoutkamp?”
Hilly Postma: “Jazeker. Over zo'n smal slingerweggetje binnendoor.”
Het centrum gerenoveerd
In de jaren zestig werd ook de dorpskern flink onderhanden genomen. Een groot deel van de woningen was erg klein, soms verkrot, en beschikte niet over de nodige faciliteiten.
Baukje Zwart: “Destijds hadden de mensen geen geld, maar ook geen tijd om te verbouwen. We leefden in zesdaagse werkweken. Nu je het weekend vrij hebt, kun je zelf wel wat klussen.”
Hilly Postma: “Je moet niet vergeten dat de mensen hier ook wel eens wat nieuws wilden. Een douche, een toilet binnen... Wij hadden wel een toilet, maar geen waterleiding.”
Baukje Zwart: “De waterleiding werd in 1954 aangelegd. Tot die tijd deden we alles met emmers.”
Louke Oldenhuis: “Ik herinner me dat het leger wel eens langskwam. Als er een watertekort was, dan kwamen ze met grote tankwagens.”
Hendrik Nienhuis: “We dronken water uit de regenbak, maar daar zaten ook kikkers in! Ik ben in 1960 getrouwd en ik voelde me rijk, hoewel ik maar 250 gulden per maand verdiende. Er was geen geld, maar dat ervoer je niet zo.”
In het centrum kwamen modernere woningen die van de meeste gemakken waren voorzien. De oude vissershuisjes vonden een nieuwe bestemming. Hans Krajenbrink was destijds burgemeester van de gemeente Ulrum en in 1973 regelde hij dat dertien Zoutkamper vissershuisjes werden overgebracht naar het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen. Twee jaar later werd hij zelf burgemeester van die plaats.
Kees Mollema: “Bij die renovatie werd ons van alles beloofd, maar er is weinig van terecht gekomen. De burgemeester heeft de vissershuisjes en alles gewoon meegenomen.”
Betto Bolt: “In Enkhuizen kun je nu nog een stukje ouderwets Zoutkamp zien. Kuvels hoeske en zo. Maar het was gewoon niet mogelijk om dat oude stukje Zoutkamp te behouden.”
Echte Zoutkampers
Zoutkamp is altijd een hechte gemeenschap geweest, hoewel veel van de aanwezigen zien dat de jongeren steeds vaker thuiskomen met niet-Zoutkampers.
Betto Bolt: “Alles wat hier aan komt waaien, heeft het moeilijk.” Baukje Zwart reageert gespeeld verontwaardigd. “Nee, jij bent een echte Zoutkamper,” voegt hij er snel aan toe.
Baukje Zwart: “Mijn vader was politieagent en hij werd hierheen gestuurd. De andere agent had namelijk geen gezag.”
Hendrik Nienhuis: “En zal ik jou eens vertellen hoe jouw vader zijn gezag als agent heeft gevestigd? Er waren een paar jongens die hem aan het provoceren waren en toen heeft hij één van hen in de kraag gegrepen en hem zó boven het water gehouden.” Nienhuis houdt zijn armen gestrekt voor zich. “We waren daarna wel bang voor hem!”
Baukje Zwart lacht. “Hij heeft ook wel eens drie Friezen over de brug geknuppeld!”
Is het typisch voor Zoutkampers om weinig respect te hebben voor het gezag? Lauke Oldenhuis denkt even na en antwoordt dan: “Een wijde blik verruimt het denken. De Zoutkampers hebben meer ruimte in het denken. Toen ik net in Ulrum kwam wonen, dacht ik: 'Wat zitten ze daar te zeuren over kleinigheden!' Als middelbare scholier ging ik al naar Ulrum en voelde ik al dat wij Zoutkampers anders waren. Minder geprofileerd misschien, minder eigenwijs.”
Betto Bolt legt uit dat de Zoutkampers het in elk geval minder hoog in de bol hadden. “Net als het verschil tussen 'oma' en 'opoe'. Oma is net wat meer, wat duurder dan opoe. In Ulrum hadden ze oma's en in Zoutkamp hadden we opoes.”
Hendrik Nienhuis: “Ik denk dat we ook gewoon naar garnalen stonken.” Over Zoutkamp werd altijd gezegd als Zoltkamp stinkt, verdaint Zoltkamp, vooral vanwege de garnalendrogerijen die hun geur verspreidden. Kees Mollema lacht: “We gingen maar één keer per week in bad, allemaal in hetzelfde waskeblik.”
Pellen
Het dorp leefde mee met de visserij, wat ook betekende dat bijna iedereen meehielp met het pellen van de garnalen.
Baukje Zwart: “Iedereen was wel aan het pellen. Vooral tegen Sinterklaas, dan had je een extra zakcentje voor wat cadeautjes. Of als de kermis kwam. De kinderen moesten uit school meehelpen.”
Hilly Postma: “Als je als kind thuiskwam, lagen de garnalen al op tafel. Pas als je een bordje vol had gepeld, mocht je gaan spelen. En soms moesten we 's avonds voor het naar bed gaan nog meer pellen, dat hing ervan af hoe het tij was.”
Iedereen herinnert zich de auto die door het dorp reed en de ongepelde garnalen afleverde. “Hij toeterde en dan kwam je naar buiten. Je moest de gepelde garnalen zelf terugbrengen.”
Kees Mollema: “Later werden de garnalen ook naar grote steden als Utrecht gebracht, waar ze dan bij buitenlandse gezinnen werden gepeld. Maar die namen het niet zo nauw met de hygiëne; er werden luiers verschoond op de peltafel.” In 1990 werd het thuispellen verboden. Opnieuw een tegenslag voor de Zoutkampers.
Garnalenkoningin
Hoewel dus niet meer letterlijk iedereen in Zoutkamp zich bezighoudt met garnalen, is het kleine schaaldiertje onlosmakelijk verbonden met het dorp. Elk jaar wordt er op tweede pinksterdag een garnalenkoningin gepresenteerd. De eerste vorstin die Zoutkamp binnenvoer op een speciaal versierde vissersboot was Louke Oldenhuis in 1959. “Tegenwoordig zijn ze maar één jaar koningin, maar ik ben het drie jaar geweest. In mijn tijd was het ook alleen op tweede pinksterdag, maar vandaag de dag moet de garnalenkoningin van alles doen.”
Manon Postma (1989) is de garnalenkoningin van 2015. Ze loopt rond in een lange zeegroene jurk en draagt een zilveren kroontje met twee gestileerde garnalen. “Ik doe prijsuitreikingen, openingen en van alles, bij sportverenigingen en bij bedrijven” zegt ze. Postma draagt haar kroontje op tweede pinksterdag 2016 over aan de nieuwe koningin. “Ik weet niet wie het is. Niemand weet dat, alleen het comité. Zelf werd ik rond de jaarwisseling gevraagd en ik moest het voor iedereen geheim houden. Mijn ouders wisten het een week voor de inhuldiging, maar mijn opa en oma wisten het pas een uur van te voren.”
Baukje Zwart: “Niemand weet ooit wie het is, maar er wordt ook niet naar gevraagd. Het moet een verrassing blijven.” Manon Postma: “De koningin moet wel een inwoner van Zoutkamp zijn en het liefst een band hebben met de visserij. Je kunt maar één keer koningin zijn. De koningin heeft ook nog twee hofdames, een bloemenmeisje en zes vissersknaapjes, dat zijn jongens van de basisschool.”
Betto Bolt herinnert zich hoe zijn zus eruitzag als koningin in 1959: “Je was heel statig. Ik zie je nog voor me, met je bontkraagje.”
Louke Oldenhuis: “Er werd een jurk speciaal voor mij gemaakt, maar die mocht ik jammer genoeg niet houden. We maakten een rijtoer door het dorp en ik moest wuiven. Van te voren gingen we oefenen bij de familie Heidema. 'Doe maar net alsof deze vork een boeket bloemen is,' zo ging dat.”
Ze herinnert zich ook haar allereerste toespraak. “Vroeger hadden de notabelen veel gezag. De huisarts stond achter het podium en hij zei tegen mij: 'Louke, je mag niet zenuwachtig zijn.' En dat was dat. Zijn woord was genoeg: ik ben niet zenuwachtig geweest, want ik mocht het niet van de dokter.”
Zoutkamp met Pinksteren is een levendig dorp, feestelijk versierd met overal activiteiten. Het dorp trekt ook in de zomer steeds meer toeristen. “Die komen voor de natuur van het Lauwersmeer, maar ook voor Zoutkamp.” Een Drents koppel, Roel en Tineke Beekelaar, kan dat beamen: “Zoutkamp, dat is gezelligheid. We komen hier al jaren.” En met de veerkracht van de vissers die aan tafel is besproken, zal Zoutkamp het ook nog wel een flink aantal jaren volhouden.
Dit verhaal kwam tot stand tijdens een verhalencafé in het Visserijmuseum Zoutkamp op 14 mei 2016, als onderdeel van de festiviteiten rondom de jaarlijkse Vlaggetjesdag.