Thuis in Groningen

Wie ik verliet

Ik ben mezelf niet. Sinds maanden heb ik weer zin om mijn haar los te dragen. Gisteren kwam ik thuis met paarse sandaaltjes en iedere ochtend zet ik mijn ogen sierlijk aan met oogpotlood, ook op de dagen dat ik verder nergens heen hoef. Er zoemt iets in mijn buik. Een niet te horen celloklank, de strijkstok blijft dezelfde snaar aaien. Het voelt als vanouds, maar toch ook nieuw. Ik ben geen 29 meer en ik vraag me af of hij me nog zal herkennen. Hij is vast verder gegaan met zijn leven. Er zijn vast anderen voorbij gekomen. Hopelijk weet ik me nog een houding te geven bij hem. 

Wie ik verliet

De zomer is onmiskenbaar begonnen. Opgewonden getjilp van vogels en het gefladder van insecten lijkt te worden uit versterkt door grote geluidsboxen die boven me mee zweven als ik op weg ben naar mijn auto. Ik stap in, sluit de deur en dan valt de wereld om mij heen stil. De blije blaadjes aan de takken wiebelen nog steeds en vlinders fladderen rond de paarse bloemen bij de voordeur. Ik zoek oogcontact met mijn man en kinderen. Ze hebben al een hele bak met aardbeien verzameld uit onze gulle tuin. Plakkerige, ingesmeerde huiden glimmen me toe als ik de motor start van mijn tijdmachine die mij naar mijn oude liefde zal brengen. Ze hebben geen idee. 

‘Dag liefjes’, fluister ik en ik blaas ze alle vijf een zoen toe, ook al zien ze me niet meer. Langzaam trap ik het gaspedaal in en stapvoets tuf ik de straat uit, voorzichtig vanwege buurkinderen in zwemkleren met waterpistolen in de hand.

Als ik dit dorp, waarvoor ik mijn grote liefde vijf jaar geleden verliet, uitrijd, geef ik voluit gas. De zenuwen gieren door mijn inmiddels moederlijf en ik zie zijn lichaam voor me zoals ik het me herinner. Zijn middeleeuwse rondingen en moderne hoeken, de exotische geuren uit zijn keuken kan ik haast ruiken en ik kan niet wachten tot ik weer kan drenken in zijn nooit aflatende creativiteit. Net als jaren terug, toen ik voor zijn herenhuizen op de stoep sigaretten zat te roken, een expositie overdenkend, blootvoets liep over zijn plantsoen bij de rode klimtouwen en danste in zijn kroegen tot de ochtend oranje kleurde en de bakker in de Oude Boteringestraat weer open ging. Ook als ik met uitgelopen mascara en een onvaste tred terug ging naar mijn kleine huisje in de Oud Indische Buurt, hield hij van mij en gaf hij me het gevoel me te begeren en dat hij altijd genoeg te geven had.

Hé? Hoe kan dat? Was hier niet altijd een afslag? Ik beweeg de auto langs nieuwe gebouwen en over vers asfalt. Acht natuurlijk, hij is veranderd. Ik wist het ook wel, hij staat nooit stil. Ik lach mezelf begripvol toe in de achteruitkijkspiegel. Had ik dan anders verwacht?

Daar, ik herken de kleine schipperswoningen waar de zoveelste generatie twintigers vol verwachting is neergestreken tussen jonge ouders, de studenten van weleer. Ik ben dus dichtbij. Een hoek om en nog een hoek om ga ik. Ik rij speciaal een blokje om voor de specifieke geur uit de keuken van het Indiaas restaurant waar ik eens per week met een wit plastic tasje gevuld met bakken vol kleurrijk eten vandaan liep. Soms met mijn eigen bestek in mijn kontzak, voor verderop op het bankje bij de vijver. Om alleen met hem te zijn. Naast hem, in zijn armen, luisterend naar zijn ademhaling. Getoeter klinkt.  

Ja sorry, ik zal opletten. Hier ga ik nog eenmaal rechtsaf en dan voel ik dat ik er ben. Dat hij daar is. Mijn oude vertrouwde maar toch ook steeds veranderende liefde. Hij is groter gegroeid met de jaren, maar hier was altijd zijn begin voor mij. Voor de Ebbingebrug draai ik mijn raampje omlaag.

‘Lieverd! Daar ben je! Herken je me nog? Wat zie je er prachtig uit, schat!’

En dan, zoals ik van hem gewend ben, zwijgt Groningen en toont hij me zijn breedste glimlach.


Bovenstaande tekst is ingezonden naar aanleiding van de schrijfwedstrijd 'Thuis in Groningen' en werd bekroond als één van de twee winnaars. Onder het thema 'Thuis in Groningen' vind je meer verhalen van de schrijfwedstrijd.