Pioniersgeest
1850 tot 1915
'Den boer tot heil, het land ten zegen'
De mestsilo's in de Drentse en Groninger Veenkoloniën worden gevuld door tankwagens die vooral in het voorjaar drijfmest vanuit Twente en Brabant in de ronde, groene containers pompen. Machines injecteren vervolgens de vloeibare inhoud in de landerijen van de boeren. Zouden de akkers niet worden bemest, dan brachten ze de helft minder op. Ook vroeger kampten de akkerbouwers in de Veenkoloniën al met schrale gronden. Er werd veel geëxperimenteerd. Totdat kunstmest zijn intrede deed.
Nadat het veen was afgegraven, konden de eerste landbouwers beginnen met de exploitatie van de kale gronden. Het waren pioniers die probeerden op de braakliggende percelen gewassen te laten groeien, maar dat lukte alleen maar als die fors werden bemest. De eerst gebruikte meststof was stadsvuil. Dat werd met schepen uit voornamelijk de stad Groningen aangevoerd en vervolgens met de schrale grond vermengd. Boekweit en rogge waren de eerste gewassen. Graslanden werden gebruikt om het vee te weiden. In de jaren die volgden, verdween steeds meer groen. Akkerbouw kwam ervoor in de plaats. Die kon echter alleen maar gedijen als de vruchtbaarheid van het land optimaal was.
Experimenten
De veenkoloniale landbouwers die na de pioniers de landerijen gingen bewerken, merkten dat hun gronden elk jaar een flinke injectie nodig hadden om tot goede oogsten te kunnen komen. Daarom werd er veelvuldig geëxperimenteerd. Het braaklegstelsel werd in tegenstelling tot andere landsdelen in Oost Groningen en Drenthe niet toegepast, want te onrendabel. Rijenteelt voldeed beter, want onkruid was immers beter te verwijderen. Vanaf het midden van de 19e eeuw werden proeven genomen met natuurlijke (stalmest) en chemische stoffen. Maar ook met nieuwe, betere werktuigen. Deze experimenten werden met name uitgevoerd door lokale landbouwkundige verenigingen. Guano (vogelmest), graszaden, droogbuizen en ploegen uit Amerika lieten verbeteringen zien. Ook werden pogingen ondernomen om met bijvoorbeeld groenbemesters tot betere resultaten te komen.
Burgemeester en schoolmeester
Vooral toen het stadsvuil te duur werd, moest intensief en vooral inventief naar nieuwe meststoffen worden gezocht. Voortrekker in de regio was destijds burgemeester Borgesius te Oude Pekela. Van jongs af aan had hij belangstelling voor het boerenbedrijf en deed hij graag mee aan proefnemingen. In schoolmeester Klaas Jan de Vrieze vond hij een medestander om nieuwe dingen te ontwikkelen. Naast het dagelijks werk waren beiden tevens boer. In 1850 voerden ze een gezamenlijk experiment uit. Met kaliumcarbonaat, in de volksmond ook wel potas genoemd. Deze stof werd onder andere gebruikt bij de productie van glas en een bepaald soort zeep.
Beter groeien
Het verhaal wil dat het De Vrieze was opgevallen, dat het onkruid tussen de stenen rondom een waterpomp achter zijn woning veel beter en sneller groeide dan de sprieten een paar meter verderop. Bij die pomp waste hij regelmatig zijn handen met kaliumzeep. Met de gedachte dat hij wellicht een uitstekend groeimiddel voor planten had ontdekt, snelde hij naar Borgesius. Bij een apotheek werden een paar kilo’s potas gekocht. In de donkere avonduren werd de stof dunnetjes over een aardappelveldje gestrooid. Het gebiedje werd met stokken gemarkeerd. Tijdens de oogst bleek dat de bestrooide planten een veel grotere opbrengst lieten zien dan de niet bemeste. Omdat de aangeschafte potas duurder was dan de winst op de geoogste aardappelen was echter sprake van een maar half geslaagd experiment. Toch, zo bleek later, was een eerste succes bereikt. Met chemie viel op het gebied van verbetering en vermeerdering van de oogsten veel te bereiken Verdere landbouwkundige ontwikkelingen als het gebruik van stroopaarde, beendermeel, verdunde guano, alsook betere beheersing van het waterpeil en de waterafvoer deden tevens hun werk. Dat was ook het geval met de aanschaf van betere werktuigen en machines en bijvoorbeeld de veredeling van rassen.
Waardering
Mede door het werk van Klaas Jan de Vrieze kon de landbouw zich in de Veenkoloniën op een geweldige manier ontwikkelen. Naast vernieuwer en propagandist voor het gebruik van kunstmeststoffen was hij ook voorlichter. Hij hield talloze, goed bezochte lezingen. Van zijn werk op de basisschool stapte hij over naar het middelbaar landbouwonderwijs, waar hij veel jonge, aankomende boeren onderwees in de modernisering van hun bedrijfstak. Ook schreef De Vrieze landbouwkundige werken en publiceerde hij regelmatig in diverse landbouwbladen. Vier jaar na zijn dood in 1915 werd in Bareveld een monument ter ere van de Veenkoloniale landbouwvernieuwer opgericht. Op het front van het natuurstenen bouwsel lieten de dankbare boeren schrijven: ‘Hij wees den landbouw nieuwe wegen. Den boer tot heil, het land ten zegen’.