Groningen Stad
1945
Groningen, centrum van de letteren
De stad Groningen is een centrum van de letteren. Niet dé literaire hoofdstad van Nederland. Maar, zoals schrijver Anton Brand concludeert in het slothoofdstuk van Arcadia der Poëten, een boek over het literaire leven in de Martinistad tussen 1945 en 2005: "We komen een heel eind."
Er is, al jaren, de Poëziemarathon. Met 24 uur lang gedichten op de nationale Gedichtendag, voorgelezen in cafés, bibliotheek en op ongebruikelijke plekken. Een uniek evenement waarop alles samenkomt wat de stad aan cultuur te bieden heeft.
De roots van auteurs van nu als Jean Pierre Rawie, Auke Hulst, Wouter Godijn, Lupko Ellen, Anton Valens, Nyk de Vries en Sieger M.G. liggen in het noorden, evenals die van schrijvers uit een grijs en minder grijs verleden, zoals Jan Boer, Jean-Paul Franssens, C.O. Jellema en Bert Schierbeek. Er is de Prozaclub, de Dichtclub en Groningen heeft, uiteraard, een Stadsdichter die verzen schrijft en ten gehore brengt bij officiële gelegenheden.
'Auteurs'
De geschiedenis van het literaire leven in Groningen is een lange, zij het een met een zeer voorzichtige start. In het door dijken beschermde land van veen, klei en zand, waar de mens zich voornamelijk bezighield met landbouw, veeteelt en de productie van strokarton, aardappelmeel en jenever, waren het tot de vijftiende eeuw alleen humanisten als Wessel Gansfort en Rudolf Agricola op wie het stempel ‘auteur’ van toepassing was. Zelfs de oprichting van de Rijksuniversiteit Groningen in 1614 bracht niet meteen een stroom schrijvers en dichters voort.
In een groen, groen, groen, groen, knollen-, knollenland...
De eerste publicist van naam doet pas in de negentiende eeuw van zich spreken. Jan Jacob Antonie Goeverneur ontpopte zich als de productiefste Groningse auteur ooit en de grootste kinderverzendichter van zijn tijd. Onder het pseudoniem Jan de Rijmer verblijdde hij Nederland met versjes als In een groen, groen, groen knollenland en Toen onze mops een mopje was.
Hij bleek een voorbeeld voor iemand als Ab Visser, na Goeverneur de meest productieve Groningse schrijver: "We hebben beiden door Groningen gedwaald, maar door welk een verschillende steden! Gedurende zijn leven maakte Groningen de reuzensprong van middeleeuwse naar moderne tijd. (…) Hij was getuige van de ontmanteling, waarmee de stad haar isolement verbrak. (…) in 1836 kwam hij weer naar Groningen om er van de pen te leven. Hij moet een moedig man geweest zijn, want ik vertrok juist, ruim een eeuw later, uit Groningen, om van mijn pen te kunnen leven."
Groningen als literaire stad ontwaakte pas echt in het interbellum. Opgezweept door de Sturm und Drang van de jonge schilders die op 5 juni 1918 de kunstenaarsvereniging De Ploeg oprichtten. Schrijvers en dichters lieten zich meesleuren door de expressionistische levenslust die van de kleurige en zwierige schilderijen spatte en de bijbehorende belofte van een bohémien bestaan.
Groninger School?
De stad liet zich kussen door de muze en kunstenaars en literatoren ontmoetten elkaar in cafés, richtten sociëteiten en literaire kringen op en begonnen tijdschriften. Het was de tijd waarin Ab Visser zijn eerste schreden op het pad van de letteren zetten. In de periode tussen de twee wereldoorlogen kende de stad een bloeiende literaire scene. Tijdgenoten van Visser waren bijvoorbeeld A. Marja, Hendrik de Vries, N.E.M. Pareau, J.C. Noordstar, Ferdinand Langen, Koos Schuur en Halbo C. Kool. Er werd zelfs al gesproken van een ‘Groninger school’, al bleek dat een al te enthousiaste benadering. Want behalve dat ze schreven en elkaar stimuleerden, bleek er geen sprake van een gemeenschappelijke agenda.
Maar Mr. Eduard Elias, hoofdredacteur van de Provinciale Groninger Courant, sprak bij het verschijnen van de bijlage Groningsche Dichters van de Vrije Bladen, in 1934 de eerste keer dat auteurs uit het noorden op een gezamenlijk landelijk palet werden gepresenteerd, wel van ‘Groningen, Arcadia der poëten’.
De oorlog gooide, zoals op meer vlakken, roet in het eten, want de meeste schrijvers vertrokken bijna allemaal naar het westen, maar na het optrekken van de kruitdampen begon Groningen aan een nieuwe opmars.
Na de oorlog
De universiteit trok mensen aan en onder hen waren schrijvers als Belcampo, W.F. Hermans en M. Vasalis, alsmede de surrealist Theo van Baaren. Zij stonden niet meteen aan de basis van een bruisend literair leven, maar zij vestigden zich, al dan niet tijdelijk, in en rond de Martinistad en vergaarden landelijke bekendheid in diverse genres.
Poëten
Daarnaast waren er geboren Groningse schrijvers die aan een opmars begonnen. Zoals Gerrit Krol. Hij debuteerde in 1962 met De rokken van Joy Scheepmaker. En zoals later Rutger Kopland vanuit het noorden naam maakte. Zijn echte naam was Rudi van den Hoofdakker. Hij was als psychiater verbonden aan de RUG en tevens dichter. Met Rawie zelfs een van de beste verkopende poëten van Nederland.
Bruisend literair leven
Het bruisen begon pas echt in de jaren zestig. Provo en de opstand tegen de vaderlandse spruitjescultuur kreeg ook voet aan de grond in het noorden. Onder aanvoering van mensen als dichter/publicist Kees van der Hoef, filmmaker Buddy Hermans en dichter/schrijver Henry Hes, die vooral in de streektaal publiceerde, werden de bakens verzet. Er werden avonden met muziek, literatuur en psychedelische films georganiseerd en in de jaren zeventig ontstond in de Martinistad zelfs Literair Café AaBC, onder aanvoering van Albert Hogeveen, toenmalige manager van boekhandel Scholtens & Wristers.
Van daaruit ontstond Literair Dispuut Flanor en dat breidde zich weer uit tot universitair activiteitencentrum Usva en op dat podium begonnen dichters als Bart FM Droog, Tjitse Hofman en Ronald Ohlsen naam te maken en zij speelden weer belangrijke rollen bij het ontstaan van Dichters in de Prinsentuin, Poëziemarathon en de Schrijversschool van het Kunstencentrum.
Geëerd
Groningen kende een tijd lang het festival Herfstschrift/Winterschrift. Dat ging uiteindelijk ter ziele, maar nog steeds bestaat de Van der Leeuw-lezing, een doorgaans uitverkocht evenement waarop auteurs van naam als Isabel Allende, Seymour Hersh, Iris Murdoch en Amos Oz hun opwachting maakten. En Gerrit Krol kreeg zijn eigen brug.
Het land van koolzaad en aardgas, voorheen suikerbiet en strokarton, is ook het land van Dichters uit Epibreren, het jeugdfestival Doe Maar Dicht Maar en de biotoop waar auteurs als Nanne Tepper, Ruben van Gogh, Ellen Deckwitz, Jan Glas, Louis Stiller, Ingmar Heytze, Meindert Talma, Aafke Steenhuis, Bill Mensema, Anneke Claus en Tsead Bruinja zich konden ontwikkelen tot de schrijver die ze uiteindelijk zijn geworden.
Humus
De bekroning van Groningen als literatuurstad kwam in 2005 met de verkiezing van Driek van Wissen tot Dichter des Vaderlands, maar het letterenleven is daarna niet stil komen te staan. Met boekhandels als Van der Velde en Godert Walter en uitgevers als Kleine Uil, Philip Elchers, Historische Uitgeverij en Passage en een instelling als de bibliotheek als drijvende kracht achter literaire activiteiten en dichters als Joost Oomen en Renée Luth als aanjagers, is er nog steeds een basis, een humuslaag waaruit nieuw talent kan groeien.
Voorste rij van links naar rechts: Jean Pierre Rawie, Tjitse Hofman, Anneke Claus, Mowaffk Al-Sawad, Willem Jan van Wijk, Hedwig Baartman, Kees van der Hoef, Henk Scholte, Ellen Deckwitz, Gerrit Krol. - Tweede rij: Driek van Wissen, Bill Mensema, Paul Borggreve, André Degen, Sieger MG, Rense Sinkgraven, Coen Peppelenbos, Petra Else Jekel, Paul Gellings, Ronald Ohlsen. - Derde rij: Guido van der Wolk, Hubert Klaver, Kees Wiersema, Jan Menting, Gertjan Laan, Klaas Knillis Hofstra, Gerrit Brand, Karel ten Haaf, Klaas Swaak, Kasper Peters, Emiel Matulewicz en Jan Glas. - Achteraan: Nyk de Vries en Meindert Talma.