Macht & Pracht

1648 tot 1815

Geen godsdienstvrijheid in de Veenkoloniën

In de Veenkoloniën waren in de 17e en 18e eeuw veel mensen met verschillende geloven te vinden. Dat kwam door het werk in de turf. Om de gigantische klus te klaren was aanvankelijk niet genoeg werkvolk voor handen. Uit alle windstreken kwamen arbeiders naar de koloniën. Ze namen hun geloof mee, maar het was in het begin niet gemakkelijk om een kerk te stichten.

Verreweg de meeste nieuwkomers in de Veenkoloniën waren calvinistisch: de protestantse staatsgodsdienst die na de Tachtigjarige Oorlog was ingesteld. De Rooms-Katholieke Kerk was verboden. Daarom verschenen in bijvoorbeeld Oude- en Nieuwe Pekela in respectievelijk 1684 en 1704 alleen protestantse (calvinistische) kerken. Doopsgezinden, lutheranen, rooms-katholieken en joden kregen geen toestemming om een eigen kerkgebouw in te richten.
In het geheim hielden deze groepen op gezette tijden echter wel godsdienstoefeningen. Als dit werd ontdekt, kreeg de illegale geloofsgemeenschap een boete opgelegd, die vaak ten gunste kwam aan de protestantse gemeenschap. Met het geld van de financiële straf, die rond 1680 aan de ‘iongst ontdeckte paepse vergadering’ werd opgelegd, werd bijvoorbeeld de zolder van de kerk in Oude Pekela bekostigd.

Missiegebied

Vooral de katholieken hadden het in de veengebieden dus moeilijk. In rooms-katholieke ogen werd Nederland een missiegebied genoemd. Duitse priesters kwamen soms heimelijk naar de streek om in de nachtelijke uren ergens in een schuur de mis te lezen. Rond 1750 leidde een Duitse priester een dienst in Winschoterzijl. Deze was toegestaan door de drost van Westerwolde. De samenkomst werd echter door veenkoloniale boeren, boerenknechten, turfgravers en schippers van protestantse huize ernstig verstoord. Priesterkleren, een kruis en het missaal werden door de woedende menigte vernield. Een te hulp geschoten boer kon verhinderen dat de priester werd vermoord.
In 1771 werd in Pekela een boerenschuur, bij de katholieken in gebruik als kerk, door protestanten met de grond gelijk gemaakt. Twee predikanten hadden hun volgelingen daartoe opgehitst. Doden vielen er niet, maar wel diverse gewonden.

Ook voor de lutheranen duurde het lang voor ze een eigen gebedshuis konden inrichten. Kerken deed deze gemeenschap in Winschoterzijl. Maar dat was voor de Pekelder lutheranen over het zandpad langs de Pekelder A een wel erg lange en moeilijke wandeling, vooral in de winter. Ook kwamen er verboden. Zo werd In 1722 een maatregel van kracht die het lopen met een paard van de Hoogebrug tot aan de Lutherse kerk niet toestond.

Levensvatbaar

De evangelisch-luthersen waren feitelijk de eersten die na de Reformatie in en rond Pekela een levensvatbare gemeenten stichtten. In 1695 bouwden ze een kerk in Winschoterzijl. Een jaar later kon al een predikant worden beroepen. In 1705 werd het de katholieken in Kleinemeer bij Sappemeer oogluikend toegestaan een eigen missiepost te bouwen. Ook mocht een eigen priester worden benoemd. Maar tot het einde van de 18e eeuw bleef dit de enige katholieke kerk in de veenkoloniën. Pas in 1731 werd het deze geloofsgemeenschap in Groningen toegestaan met instemming van het stadsbestuur kerken en vergaderplaatsen in te richten. Wel moesten ze voor de eigen armen zorgen. In Pekela mochten de katholieken pas in 1783 een parochie stichten en een kerk bouwen.

<p>De Lutherse kerk in Pekela, 1922. - Foto: Collectie Groninger Archieven</p>

De Lutherse kerk in Pekela, 1922. - Foto: Collectie Groninger Archieven

Joden

In de 17e eeuw was de protestantse kerk in de provincie Groningen behoorlijk anti-joods. Ze probeerde in die tijd dan ook de vestiging van joden te belemmeren. Het Groninger stadsbestuur, dat de Veenkoloniën bestuurde, had die inslag echter niet. Rond 1680 kwamen steeds meer joden naar de Veenkoloniën. De eerste Pekelder ´Israëliet´, Samuel de Pool, ging wonen tegenover de gereformeerde kerk in Oude Pekela. De plaatselijke bevolking maakte geen bezwaar. Rond 1700 waren in dit dorp zo’n 30 geloofsgenoten. Enkele jaren daarvoor hadden ze al een stuk grond gekocht om hun doden te begraven. Uit de wijde omgeving werden hier joden ter aarde besteld. In 1737 mocht een synagoge worden gebouwd en groeide de Pekelder joodse gemeenschap langzaam. Over het algemeen werden ze door de bevolking en de bestuurders met rust gelaten.

Samen verder

In de jaren die volgden, werden in de Veenkoloniën de diverse geloofsgemeenschappen door steeds meer instanties geaccepteerd. Dat deed ook de meerderheid van de bevolking. In heel het land gold immers vrijheid van godsdienst. De hervormden bleven in de veenstreek echter veruit de grootste groep en sommigen van hun voormannen konden de aanwezigheid van andere geloven maar moeilijk aanvaarden. Waar het kon, bleven ze speldenprikken uitdelen, doch uiteindelijk kon in betrekkelijk goede harmonie verder samen worden geleefd.

 

Met dank aan: Pekela 400, Wikipedia, Groninger Archieven